1. Je geeft planten water in de tuin of kas.
2. Je voert dieren en zorgt dat ze schoon drinkwater hebben.
3. Je mest stallen uit of maakt hokken schoon.
4. Je verwijdert onkruid en maakt paden schoon.
5. Je helpt bij verpoten, stekken of het oogsten van planten.
6. Je meldt bijzonderheden, zoals een ziek dier of een aangetaste plant.